Aaneenschrijven
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | schrijf aaneen | schreef aaneen | heb aaneengeschreven |
jij, je, u | schrijft aaneen | schreef aaneen | hebt aaneengeschreven |
hij, zij, het | schrijft aaneen | schreef aaneen | heeft aaneengeschreven |
wij | schrijven aaneen | schreven aaneen | hebben aaneengeschreven |
jullie | schrijven aaneen | schreven aaneen | hebben aaneengeschreven |
zij, ze | schrijven aaneen | schreven aaneen | hebben aaneengeschreven |