Aankruisen
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | kruis aan | kruiste aan | heb aangekruist |
jij, je, u | kruist aan | kruiste aan | hebt aangekruist |
hij, zij, het | kruist aan | kruiste aan | heeft aangekruist |
wij | kruisen aan | kruisten aan | hebben aangekruist |
jullie | kruisen aan | kruisten aan | hebben aangekruist |
zij, ze | kruisen aan | kruisten aan | hebben aangekruist |