Aanlaten
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | laat aan | liet aan | heb aangelaten |
jij, je, u | laat aan | liet aan | hebt aangelaten |
hij, zij, het | laat aan | liet aan | heeft aangelaten |
wij | laten aan | lieten aan | hebben aangelaten |
jullie | laten aan | lieten aan | hebben aangelaten |
zij, ze | laten aan | lieten aan | hebben aangelaten |