Aanmeren
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | meer aan | meerde aan | heb aangemeerd |
jij, je, u | meert aan | meerde aan | hebt aangemeerd |
hij, zij, het | meert aan | meerde aan | heeft aangemeerd |
wij | meren aan | meerden aan | hebben aangemeerd |
jullie | meren aan | meerden aan | hebben aangemeerd |
zij, ze | meren aan | meerden aan | hebben aangemeerd |