Aanspelden
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | speld aan | speldde aan | heb aangespeld |
jij, je, u | speldt aan | speldde aan | hebt aangespeld |
hij, zij, het | speldt aan | speldde aan | heeft aangespeld |
wij | spelden aan | speldden aan | hebben aangespeld |
jullie | spelden aan | speldden aan | hebben aangespeld |
zij, ze | spelden aan | speldden aan | hebben aangespeld |