Afmeten
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | meet af | mat af | heb afgemeten |
jij, je, u | meet af | mat af | hebt afgemeten |
hij, zij, het | meet af | mat af | heeft afgemeten |
wij | meten af | maten af | hebben afgemeten |
jullie | meten af | maten af | hebben afgemeten |
zij, ze | meten af | maten af | hebben afgemeten |