Afpeigeren
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | peiger af | peigerde af | heb afgepeigerd |
jij, je, u | peigert af | peigerde af | hebt afgepeigerd |
hij, zij, het | peigert af | peigerde af | heeft afgepeigerd |
wij | peigeren af | peigerden af | hebben afgepeigerd |
jullie | peigeren af | peigerden af | hebben afgepeigerd |
zij, ze | peigeren af | peigerden af | hebben afgepeigerd |