Afrijgen
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | rijg af | reeg af | heb afgeregen |
jij, je, u | rijgt af | reeg af | hebt afgeregen |
hij, zij, het | rijgt af | reeg af | heeft afgeregen |
wij | rijgen af | regen af | hebben afgeregen |
jullie | rijgen af | regen af | hebben afgeregen |
zij, ze | rijgen af | regen af | hebben afgeregen |