Afvriezen
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | vries af | vroor af | ben afgevroren |
jij, je, u | vriest af | vroor af | bent afgevroren |
hij, zij, het | vriest af | vroor af | is afgevroren |
wij | vriezen af | vroren af | zijn afgevroren |
jullie | vriezen af | vroren af | zijn afgevroren |
zij, ze | vriezen af | vroren af | zijn afgevroren |