Afweten
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | weet af | wist af | heb afgeweten |
jij, je, u | weet af | wist af | hebt afgeweten |
hij, zij, het | weet af | wist af | heeft afgeweten |
wij | weten af | wisten af | hebben afgeweten |
jullie | weten af | wisten af | hebben afgeweten |
zij, ze | weten af | wisten af | hebben afgeweten |