Afzanden
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | zand af | zandde af | heb afgezand |
jij, je, u | zandt af | zandde af | hebt afgezand |
hij, zij, het | zandt af | zandde af | heeft afgezand |
wij | zanden af | zandden af | hebben afgezand |
jullie | zanden af | zandden af | hebben afgezand |
zij, ze | zanden af | zandden af | hebben afgezand |