Amalgameren
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | amalgameer | amalgameerde | heb geamalgameerd |
jij, je, u | amalgameert | amalgameerde | hebt geamalgameerd |
hij, zij, het | amalgameert | amalgameerde | heeft geamalgameerd |
wij | amalgameren | amalgameerden | hebben geamalgameerd |
jullie | amalgameren | amalgameerden | hebben geamalgameerd |
zij, ze | amalgameren | amalgameerden | hebben geamalgameerd |