Antedateren
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | antedateer | antedateerde | heb geantedateerd |
jij, je, u | antedateert | antedateerde | hebt geantedateerd |
hij, zij, het | antedateert | antedateerde | heeft geantedateerd |
wij | antedateren | antedateerden | hebben geantedateerd |
jullie | antedateren | antedateerden | hebben geantedateerd |
zij, ze | antedateren | antedateerden | hebben geantedateerd |