Archaïseren
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | archaïseer | archaïseerde | heb gearchaïseerd |
jij, je, u | archaïseert | archaïseerde | hebt gearchaïseerd |
hij, zij, het | archaïseert | archaïseerde | heeft gearchaïseerd |
wij | archaïseren | archaïseerden | hebben gearchaïseerd |
jullie | archaïseren | archaïseerden | hebben gearchaïseerd |
zij, ze | archaïseren | archaïseerden | hebben gearchaïseerd |