Autorijden
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | rij auto | reed auto | heb autogereden |
jij, je, u | rijdt auto | reed auto | hebt autogereden |
hij, zij, het | rijdt auto | reed auto | heeft autogereden |
wij | rijden auto | reden auto | hebben autogereden |
jullie | rijden auto | reden auto | hebben autogereden |
zij, ze | rijden auto | reden auto | hebben autogereden |