Voorprogrammeren
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | programmeer voor | programmeerde voor | heb voorgeprogrammeerd |
jij, je, u | programmeert voor | programmeerde voor | hebt voorgeprogrammeerd |
hij, zij, het | programmeert voor | programmeerde voor | heeft voorgeprogrammeerd |
wij | programmeren voor | programmeerden voor | hebben voorgeprogrammeerd |
jullie | programmeren voor | programmeerden voor | hebben voorgeprogrammeerd |
zij, ze | programmeren voor | programmeerden voor | hebben voorgeprogrammeerd |