Wegmaken
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | maak weg | maakte weg | heb weggemaakt |
jij, je, u | maakt weg | maakte weg | hebt weggemaakt |
hij, zij, het | maakt weg | maakte weg | heeft weggemaakt |
wij | maken weg | maakten weg | hebben weggemaakt |
jullie | maken weg | maakten weg | hebben weggemaakt |
zij, ze | maken weg | maakten weg | hebben weggemaakt |