Aanbehoren
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | behoor aan | behoorde aan | heb aanbehoord |
jij, je, u | behoort aan | behoorde aan | hebt aanbehoord |
hij, zij, het | behoort aan | behoorde aan | heeft aanbehoord |
wij | behoren aan | behoorden aan | hebben aanbehoord |
jullie | behoren aan | behoorden aan | hebben aanbehoord |
zij, ze | behoren aan | behoorden aan | hebben aanbehoord |