aaneenkoeken
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | koek aaneen | koekte aaneen | heb aaneengekoekt |
| jij, je, u | koekt aaneen | koekte aaneen | hebt aaneengekoekt |
| hij, zij, het | koekt aaneen | koekte aaneen | heeft aaneengekoekt |
| wij | koeken aaneen | koekten aaneen | hebben aaneengekoekt |
| jullie | koeken aaneen | koekten aaneen | hebben aaneengekoekt |
| zij, ze | koeken aaneen | koekten aaneen | hebben aaneengekoekt |
Presens
Example presens sentences for Aaneenkoeken with some of the pronouns.
- Ik kook aaneen.
- Jij kookt aaneen.
- Hij/Zij/Het kookt aaneen.
- Wij koken aaneen.
- Jullie koken aaneen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Aaneenkoeken with some of the pronouns.
- Ik kookte aaneen.
- Jij kookte aaneen.
- Hij/Zij/Het kookte aaneen.
- Wij kookten aaneen.
- Jullie kookten aaneen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Aaneenkoeken with some of the pronouns.
- Ik heb aaneengekookt.
- Jij hebt aaneengekookt.
- Hij/Zij/Het heeft aaneengekookt.
- Wij hebben aaneengekookt.
- Jullie hebben aaneengekookt.