Aanhopen
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | hoop aan | hoopte aan | heb aangehoopt |
jij, je, u | hoopt aan | hoopte aan | hebt aangehoopt |
hij, zij, het | hoopt aan | hoopte aan | heeft aangehoopt |
wij | hopen aan | hoopten aan | hebben aangehoopt |
jullie | hopen aan | hoopten aan | hebben aangehoopt |
zij, ze | hopen aan | hoopten aan | hebben aangehoopt |