aanklikken
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | klik aan | klikte aan | heb aangeklikt |
| jij, je, u | klikt aan | klikte aan | hebt aangeklikt |
| hij, zij, het | klikt aan | klikte aan | heeft aangeklikt |
| wij | klikken aan | klikten aan | hebben aangeklikt |
| jullie | klikken aan | klikten aan | hebben aangeklikt |
| zij, ze | klikken aan | klikten aan | hebben aangeklikt |
Presens
Example presens sentences for Aanklikken with some of the pronouns.
- Ik klik de knop aan.
- Jij klikt de optie aan.
- Hij/Zij/Het klikt het vakje aan.
- Wij klikken de link aan.
- Jullie klikken de afbeelding aan.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Aanklikken with some of the pronouns.
- Ik klikte de knop aan.
- Jij klikte de optie aan.
- Hij/Zij/Het klikte het vakje aan.
- Wij klikten de link aan.
- Jullie klikten de afbeelding aan.
Perfectum
Example perfectum sentences for Aanklikken with some of the pronouns.
- Ik heb de knop aangeklikt.
- Jij hebt de optie aangeklikt.
- Hij/Zij/Het heeft het vakje aangeklikt.
- Wij hebben de link aangeklikt.
- Jullie hebben de afbeelding aangeklikt.