aanmeten
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | meet aan | mat aan | heb aangemeten |
| jij, je, u | meet aan | mat aan | hebt aangemeten |
| hij, zij, het | meet aan | mat aan | heeft aangemeten |
| wij | meten aan | maten aan | hebben aangemeten |
| jullie | meten aan | maten aan | hebben aangemeten |
| zij, ze | meten aan | maten aan | hebben aangemeten |
Presens
Example presens sentences for Aanmeten with some of the pronouns.
- Ik meet de juiste maat aan.
- Jij meet de kleding aan.
- Hij meet nieuwe schoenen aan.
- Zij meet een bril aan.
- Wij meten de lengte aan.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Aanmeten with some of the pronouns.
- Ik mat de juiste maat aan.
- Jij mat de kleding aan.
- Hij mat nieuwe schoenen aan.
- Zij mat een bril aan.
- Wij maten de lengte aan.
Perfectum
Example perfectum sentences for Aanmeten with some of the pronouns.
- Ik heb de juiste maat aangemeten.
- Jij hebt de kleding aangemeten.
- Hij heeft nieuwe schoenen aangemeten.
- Zij heeft een bril aangemeten.
- Wij hebben de lengte aangemeten.