Aanroesten
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | roest aan | roestte aan | ben aangeroest |
jij, je, u | roest aan | roestte aan | bent aangeroest |
hij, zij, het | roest aan | roestte aan | is aangeroest |
wij | roesten aan | roestten aan | zijn aangeroest |
jullie | roesten aan | roestten aan | zijn aangeroest |
zij, ze | roesten aan | roestten aan | zijn aangeroest |