Aanslijken
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | slijk aan | slijkte aan | ben aangeslijkt |
jij, je, u | slijkt aan | slijkte aan | bent aangeslijkt |
hij, zij, het | slijkt aan | slijkte aan | is aangeslijkt |
wij | slijken aan | slijkten aan | zijn aangeslijkt |
jullie | slijken aan | slijkten aan | zijn aangeslijkt |
zij, ze | slijken aan | slijkten aan | zijn aangeslijkt |