aansmeden
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | smeed aan | smeedde aan | heb aangesmeed |
| jij, je, u | smeedt aan | smeedde aan | hebt aangesmeed |
| hij, zij, het | smeedt aan | smeedde aan | heeft aangesmeed |
| wij | smeden aan | smeedden aan | hebben aangesmeed |
| jullie | smeden aan | smeedden aan | hebben aangesmeed |
| zij, ze | smeden aan | smeedden aan | hebben aangesmeed |
Presens
Example presens sentences for Aansmeden with some of the pronouns.
- Ik smeed aan
- Jij smeedt aan
- Hij/Zij/Het smeedt aan
- Wij smeden aan
- Jullie smeden aan
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Aansmeden with some of the pronouns.
- Ik smeedde aan
- Jij smeedde aan
- Hij/Zij/Het smeedde aan
- Wij smeedden aan
- Jullie smeedden aan
Perfectum
Example perfectum sentences for Aansmeden with some of the pronouns.
- Ik heb aangesmeed
- Jij hebt aangesmeed
- Hij/Zij/Het heeft aangesmeed
- Wij hebben aangesmeed
- Jullie hebben aangesmeed