Aansmeren
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | smeer aan | smeerde aan | heb aangesmeerd |
jij, je, u | smeert aan | smeerde aan | hebt aangesmeerd |
hij, zij, het | smeert aan | smeerde aan | heeft aangesmeerd |
wij | smeren aan | smeerden aan | hebben aangesmeerd |
jullie | smeren aan | smeerden aan | hebben aangesmeerd |
zij, ze | smeren aan | smeerden aan | hebben aangesmeerd |