aanstomen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | stoom aan | stoomde aan | heb aangestoomd |
| jij, je, u | stoomt aan | stoomde aan | hebt aangestoomd |
| hij, zij, het | stoomt aan | stoomde aan | heeft aangestoomd |
| wij | stomen aan | stoomden aan | hebben aangestoomd |
| jullie | stomen aan | stoomden aan | hebben aangestoomd |
| zij, ze | stomen aan | stoomden aan | hebben aangestoomd |
Presens
Example presens sentences for Aanstomen with some of the pronouns.
- Ik stoom aan naar het station.
- Jij stoomt aan met de fiets.
- Hij/Zij stoomt aan bij de vergadering.
- Wij stomen aan voor het diner.
- Zij stomen aan op het podium.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Aanstomen with some of the pronouns.
- Ik stoomde aan naar het station.
- Jij stoomde aan met de fiets.
- Hij/Zij stoomde aan bij de vergadering.
- Wij stoomden aan voor het diner.
- Zij stoomden aan op het podium.
Perfectum
Example perfectum sentences for Aanstomen with some of the pronouns.
- Ik ben aangestoomd naar het station.
- Jij bent aangestoomd met de fiets.
- Hij/Zij is aangestoomd bij de vergadering.
- Wij zijn aangestoomd voor het diner.
- Zij zijn aangestoomd op het podium.