Aanvallen
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | val aan | viel aan | heb aangevallen |
jij, je, u | valt aan | viel aan | hebt aangevallen |
hij, zij, het | valt aan | viel aan | heeft aangevallen |
wij | vallen aan | vielen aan | hebben aangevallen |
jullie | vallen aan | vielen aan | hebben aangevallen |
zij, ze | vallen aan | vielen aan | hebben aangevallen |