Aanvangen
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | vang aan | ving aan | heb aangevangen |
jij, je, u | vangt aan | ving aan | hebt aangevangen |
hij, zij, het | vangt aan | ving aan | heeft aangevangen |
wij | vangen aan | vingen aan | hebben aangevangen |
jullie | vangen aan | vingen aan | hebben aangevangen |
zij, ze | vangen aan | vingen aan | hebben aangevangen |