aanvechten
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | vecht aan | vocht aan | heb aangevochten |
| jij, je, u | vecht aan | vocht aan | hebt aangevochten |
| hij, zij, het | vecht aan | vocht aan | heeft aangevochten |
| wij | vechten aan | vochten aan | hebben aangevochten |
| jullie | vechten aan | vochten aan | hebben aangevochten |
| zij, ze | vechten aan | vochten aan | hebben aangevochten |
Presens
Example presens sentences for Aanvechten with some of the pronouns.
- Ik vecht het besluit aan.
- Jij vecht de uitspraak aan.
- Hij/zij vecht de regels aan.
- Wij vechten de wetgeving aan.
- Zij vechten het beleid aan.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Aanvechten with some of the pronouns.
- Ik vocht het besluit aan.
- Jij vocht de uitspraak aan.
- Hij/zij vocht de regels aan.
- Wij vochten de wetgeving aan.
- Zij vochten het beleid aan.
Perfectum
Example perfectum sentences for Aanvechten with some of the pronouns.
- Ik heb het besluit aangevochten.
- Jij hebt de uitspraak aangevochten.
- Hij/zij heeft de regels aangevochten.
- Wij hebben de wetgeving aangevochten.
- Zij hebben het beleid aangevochten.