aanzien
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | zie aan | zag aan | heb aangezien |
| jij, je, u | ziet aan | zag aan | hebt aangezien |
| hij, zij, het | ziet aan | zag aan | heeft aangezien |
| wij | zien aan | zagen aan | hebben aangezien |
| jullie | zien aan | zagen aan | hebben aangezien |
| zij, ze | zien aan | zagen aan | hebben aangezien |
Presens
Example presens sentences for Aanzien with some of the pronouns.
- Ik zie het probleem niet.
- Hij ziet er vermoeid uit.
- Wij zien elkaar regelmatig.
- Jullie zien er geweldig uit in die nieuwe kleding.
- De kinderen zien de film met veel plezier.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Aanzien with some of the pronouns.
- Ik zag het probleem niet.
- Hij zag er vermoeid uit.
- Wij zagen elkaar regelmatig.
- Jullie zagen er geweldig uit in die nieuwe kleding.
- De kinderen zagen de film met veel plezier.
Perfectum
Example perfectum sentences for Aanzien with some of the pronouns.
- Ik heb het probleem niet gezien.
- Hij heeft er vermoeid uitgezien.
- Wij hebben elkaar regelmatig gezien.
- Jullie hebben er geweldig uitgezien in die nieuwe kleding.
- De kinderen hebben de film met veel plezier gezien.