Aanzwellen
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | zwel aan | zwol aan | ben aangezwollen |
jij, je, u | zwelt aan | zwol aan | bent aangezwollen |
hij, zij, het | zwelt aan | zwol aan | is aangezwollen |
wij | zwellen aan | zwollen aan | zijn aangezwollen |
jullie | zwellen aan | zwollen aan | zijn aangezwollen |
zij, ze | zwellen aan | zwollen aan | zijn aangezwollen |