Aborteren
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | aborteer | aborteerde | heb geaborteerd |
jij, je, u | aborteert | aborteerde | hebt geaborteerd |
hij, zij, het | aborteert | aborteerde | heeft geaborteerd |
wij | aborteren | aborteerden | hebben geaborteerd |
jullie | aborteren | aborteerden | hebben geaborteerd |
zij, ze | aborteren | aborteerden | hebben geaborteerd |