Accentueren
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | accentueer | accentueerde | heb geaccentueerd |
jij, je, u | accentueert | accentueerde | hebt geaccentueerd |
hij, zij, het | accentueert | accentueerde | heeft geaccentueerd |
wij | accentueren | accentueerden | hebben geaccentueerd |
jullie | accentueren | accentueerden | hebben geaccentueerd |
zij, ze | accentueren | accentueerden | hebben geaccentueerd |