Accuseren
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | accuseer | accuseerde | heb geaccuseerd |
jij, je, u | accuseert | accuseerde | hebt geaccuseerd |
hij, zij, het | accuseert | accuseerde | heeft geaccuseerd |
wij | accuseren | accuseerden | hebben geaccuseerd |
jullie | accuseren | accuseerden | hebben geaccuseerd |
zij, ze | accuseren | accuseerden | hebben geaccuseerd |