achteraanlopen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | loop achteraan | liep achteraan | heb achteraangelopen |
| jij, je, u | loopt achteraan | liep achteraan | hebt achteraangelopen |
| hij, zij, het | loopt achteraan | liep achteraan | heeft achteraangelopen |
| wij | lopen achteraan | liepen achteraan | hebben achteraangelopen |
| jullie | lopen achteraan | liepen achteraan | hebben achteraangelopen |
| zij, ze | lopen achteraan | liepen achteraan | hebben achteraangelopen |
Presens
Example presens sentences for Achteraanlopen with some of the pronouns.
- Ik loop achteraan in de rij.
- Jij loopt altijd achteraan bij de sportactiviteiten.
- Hij loopt vaak achteraan tijdens de wandelingen.
- Zij loopt achteraan in de klas.
- Wij lopen achteraan in de optocht.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Achteraanlopen with some of the pronouns.
- Ik liep achteraan in de rij.
- Jij liep altijd achteraan bij de sportactiviteiten.
- Hij liep vaak achteraan tijdens de wandelingen.
- Zij liep achteraan in de klas.
- Wij liepen achteraan in de optocht.
Perfectum
Example perfectum sentences for Achteraanlopen with some of the pronouns.
- Ik ben achteraan gelopen in de rij.
- Jij bent altijd achteraan gelopen bij de sportactiviteiten.
- Hij is vaak achteraan gelopen tijdens de wandelingen.
- Zij is achteraan gelopen in de klas.
- Wij zijn achteraan gelopen in de optocht.