Admitteren
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | admitteer | admitteerde | heb geadmitteerd |
jij, je, u | admitteert | admitteerde | hebt geadmitteerd |
hij, zij, het | admitteert | admitteerde | heeft geadmitteerd |
wij | admitteren | admitteerden | hebben geadmitteerd |
jullie | admitteren | admitteerden | hebben geadmitteerd |
zij, ze | admitteren | admitteerden | hebben geadmitteerd |