Afbijten
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | bijt af | beet af | heb afgebeten |
jij, je, u | bijt af | beet af | hebt afgebeten |
hij, zij, het | bijt af | beet af | heeft afgebeten |
wij | bijten af | beten af | hebben afgebeten |
jullie | bijten af | beten af | hebben afgebeten |
zij, ze | bijten af | beten af | hebben afgebeten |