affakkelen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | fakkel af | fakkelde af | heb afgefakkeld |
| jij, je, u | fakkelt af | fakkelde af | hebt afgefakkeld |
| hij, zij, het | fakkelt af | fakkelde af | heeft afgefakkeld |
| wij | fakkelen af | fakkelden af | hebben afgefakkeld |
| jullie | fakkelen af | fakkelden af | hebben afgefakkeld |
| zij, ze | fakkelen af | fakkelden af | hebben afgefakkeld |
Presens
Example presens sentences for Affakkelen with some of the pronouns.
- Ik fakkel af bij de olieraffinaderij.
- Jij fakkelt af tijdens het onderhoud.
- Hij/Zij fakkelt af om de schadelijke gassen te verwijderen.
- Wij fakkelen af als onderdeel van het productieproces.
- Jullie fakkelen af voor veiligheidsdoeleinden.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Affakkelen with some of the pronouns.
- Ik fakkelde af toen ik de pijpleiding inspecteerde.
- Jij fakkelde af tijdens de testperiode.
- Hij/Zij fakkelde af om de druk te verlagen.
- Wij fakkelde af als noodmaatregel.
- Jullie fakkelde af vanwege een technisch probleem.
Perfectum
Example perfectum sentences for Affakkelen with some of the pronouns.
- Ik heb afgefakkeld na de oliewinning.
- Jij hebt afgefakkeld tijdens het chemisch proces.
- Hij/Zij heeft afgefakkeld om de uitstoot te verminderen.
- Wij hebben afgefakkeld bij de gasinstallatie.
- Jullie hebben afgefakkeld volgens de voorschriften.