afleveren
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | lever af | leverde af | heb afgeleverd |
| jij, je, u | levert af | leverde af | hebt afgeleverd |
| hij, zij, het | levert af | leverde af | heeft afgeleverd |
| wij | leveren af | leverden af | hebben afgeleverd |
| jullie | leveren af | leverden af | hebben afgeleverd |
| zij, ze | leveren af | leverden af | hebben afgeleverd |
Presens
Example presens sentences for Afleveren with some of the pronouns.
- Ik lever de pakketten af bij de klanten.
- Jij levert de bestellingen af in de ochtend.
- Hij/zij/het levert de documenten af op het kantoor.
- Wij leveren de boeken af bij de bibliotheek.
- Zij leveren de maaltijden af bij de klanten thuis.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Afleveren with some of the pronouns.
- Ik leverde de pakketten af bij de klanten.
- Jij leverde de bestellingen af in de ochtend.
- Hij/zij/het leverde de documenten af op het kantoor.
- Wij leverden de boeken af bij de bibliotheek.
- Zij leverden de maaltijden af bij de klanten thuis.
Perfectum
Example perfectum sentences for Afleveren with some of the pronouns.
- Ik heb de pakketten afgeleverd bij de klanten.
- Jij hebt de bestellingen afgeleverd in de ochtend.
- Hij/zij/het heeft de documenten afgeleverd op het kantoor.
- Wij hebben de boeken afgeleverd bij de bibliotheek.
- Zij hebben de maaltijden afgeleverd bij de klanten thuis.