Afmaaien
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | maai af | maaide af | heb afgemaaid |
jij, je, u | maait af | maaide af | hebt afgemaaid |
hij, zij, het | maait af | maaide af | heeft afgemaaid |
wij | maaien af | maaiden af | hebben afgemaaid |
jullie | maaien af | maaiden af | hebben afgemaaid |
zij, ze | maaien af | maaiden af | hebben afgemaaid |