Afponden
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | pond af | pondde af | heb afgepond |
jij, je, u | pondt af | pondde af | hebt afgepond |
hij, zij, het | pondt af | pondde af | heeft afgepond |
wij | ponden af | pondden af | hebben afgepond |
jullie | ponden af | pondden af | hebben afgepond |
zij, ze | ponden af | pondden af | hebben afgepond |