Afspinnen
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | spin af | spinde af;spon af | heb afgesponnen |
jij, je, u | spint af | spinde af;spon af | hebt afgesponnen |
hij, zij, het | spint af | spinde af;spon af | heeft afgesponnen |
wij | spinnen af | spinden af;sponnen af | hebben afgesponnen |
jullie | spinnen af | spinden af;sponnen af | hebben afgesponnen |
zij, ze | spinnen af | spinden af;sponnen af | hebben afgesponnen |