aftakelen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | takel af | takelde af | heb afgetakeld | 
| jij, je, u | takelt af | takelde af | hebt afgetakeld | 
| hij, zij, het | takelt af | takelde af | heeft afgetakeld | 
| wij | takelen af | takelden af | hebben afgetakeld | 
| jullie | takelen af | takelden af | hebben afgetakeld | 
| zij, ze | takelen af | takelden af | hebben afgetakeld | 
Presens
Example presens sentences for Aftakelen with some of the pronouns.
- Ik takel af naar de ouderdom.
- Jij takelt af door de ziekte.
- Hij takelt langzaam af door zijn verslechterende gezondheid.
- Zij takelen af naarmate de tijd verstrijkt.
- Wij takelen allemaal af, het is een natuurlijk proces.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Aftakelen with some of the pronouns.
- Ik takelde langzaam af toen ik ouder werd.
- Jij takelde af na de operatie.
- Hij takelde geleidelijk af tijdens zijn ziekte.
- Zij takelde af na het verlies van haar baan.
- Wij takelden langzaam af door de stress.
Perfectum
Example perfectum sentences for Aftakelen with some of the pronouns.
- Ik ben afgetakeld na een lange ziekteperiode.
- Jij bent afgetakeld sinds je laatste bezoek.
- Hij is flink afgetakeld na het ongeluk.
- Zij is geleidelijk afgetakeld gedurende de laatste jaren.
- Wij zijn allemaal afgetakeld door de zware belasting.