aftillen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | til af | tilde af | heb afgetild | 
| jij, je, u | tilt af | tilde af | hebt afgetild | 
| hij, zij, het | tilt af | tilde af | heeft afgetild | 
| wij | tillen af | tilden af | hebben afgetild | 
| jullie | tillen af | tilden af | hebben afgetild | 
| zij, ze | tillen af | tilden af | hebben afgetild | 
Presens
Example presens sentences for Aftillen with some of the pronouns.
- Ik til de dozen op.
- Jij tilt de dozen op.
- Hij tilt de dozen op.
- Zij tilt de dozen op.
- We tillen de dozen op.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Aftillen with some of the pronouns.
- Ik tilde de dozen op.
- Jij tilde de dozen op.
- Hij tilde de dozen op.
- Zij tilde de dozen op.
- We tilden de dozen op.
Perfectum
Example perfectum sentences for Aftillen with some of the pronouns.
- Ik heb de dozen opgetild.
- Jij hebt de dozen opgetild.
- Hij heeft de dozen opgetild.
- Zij heeft de dozen opgetild.
- We hebben de dozen opgetild.