afvloeien
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | vloei af | vloeide af | heb afgevloeid |
| jij, je, u | vloeit af | vloeide af | hebt afgevloeid |
| hij, zij, het | vloeit af | vloeide af | heeft afgevloeid |
| wij | vloeien af | vloeiden af | hebben afgevloeid |
| jullie | vloeien af | vloeiden af | hebben afgevloeid |
| zij, ze | vloeien af | vloeiden af | hebben afgevloeid |
Presens
Example presens sentences for Afvloeien with some of the pronouns.
- Het water vloeit af naar de rivier.
- De verf vloeit langzaam van het penseel af.
- De regen vloeit in kleine stroompjes van het dak af.
- De gasten vloeien langzaam weg uit het feest.
- Het bloed vloeit uit de wond.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Afvloeien with some of the pronouns.
- Het water vloeide af naar de rivier.
- De verf vloeide langzaam van het penseel af.
- De regen vloeide in kleine stroompjes van het dak af.
- De gasten vloeiden langzaam weg uit het feest.
- Het bloed vloeide uit de wond.
Perfectum
Example perfectum sentences for Afvloeien with some of the pronouns.
- Het water is afgevloeid naar de rivier.
- De verf is van het penseel afgevloeid.
- De regen is in kleine stroompjes van het dak afgevloeid.
- De gasten zijn langzaam uit het feest afgevloeid.
- Het bloed is uit de wond afgevloeid.