Afwaarderen
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | waardeer af | waardeerde af | heb afgewaardeerd |
jij, je, u | waardeert af | waardeerde af | hebt afgewaardeerd |
hij, zij, het | waardeert af | waardeerde af | heeft afgewaardeerd |
wij | waarderen af | waardeerden af | hebben afgewaardeerd |
jullie | waarderen af | waardeerden af | hebben afgewaardeerd |
zij, ze | waarderen af | waardeerden af | hebben afgewaardeerd |