Afweren
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | weer af | weerde af | heb afgeweerd |
jij, je, u | weert af | weerde af | hebt afgeweerd |
hij, zij, het | weert af | weerde af | heeft afgeweerd |
wij | weren af | weerden af | hebben afgeweerd |
jullie | weren af | weerden af | hebben afgeweerd |
zij, ze | weren af | weerden af | hebben afgeweerd |