Afwinden
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | wind af | wond af | heb afgewonden |
jij, je, u | windt af | wond af | hebt afgewonden |
hij, zij, het | windt af | wond af | heeft afgewonden |
wij | winden af | wonden af | hebben afgewonden |
jullie | winden af | wonden af | hebben afgewonden |
zij, ze | winden af | wonden af | hebben afgewonden |