Afzweren
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | zweer af | zwoer af | heb afgezworen |
jij, je, u | zweert af | zwoer af | hebt afgezworen |
hij, zij, het | zweert af | zwoer af | heeft afgezworen |
wij | zweren af | zwoeren af | hebben afgezworen |
jullie | zweren af | zwoeren af | hebben afgezworen |
zij, ze | zweren af | zwoeren af | hebben afgezworen |